Samenvatting Wft Basis

Samenvatting Wft Basis

Het theorieboek Wft basis bevat ruim 300 pagina's aan relatief lastige theoriestof. Er wordt gesteld dat het is ingericht op MBO-niveau, echter betreft de stof relatief pittig in vergelijking met andere MBO opleidingen. Met relevante werkervaring binnen de financiële sector en de samenvatting Wft basis is het examen Wft basis goed haalbaar. De samenvatting Wft basis bevat ongeveer 100 pagina's en bevat de belangrijkste theorie en berekeningen. Met name om de rode draad en als je weinig tijd beschikbaar hebt kun je de samenvatting Wft basis gebruiken. Maak vervolgens een proefexamen Wft basis en je hebt een goede kans om te slagen voor Wft Basis.

Samenvatting wft basis

Samenvatting Wft Basis

Wat kost wft basis?

Wat kost de samenvatting Wft Basis?

Om het diploma Wft basis te halen zijn de kosten relatief beperkt. Met de samenvatting Wft basis en de proefexamens heb je een goede voorbereiding. Het examengeld voor Wft basis bedraagt ongeveer € 140,-. Totaal kun je voor minder dan € 200,- het diploma Wft basis behalen. Dit doe je dus met name door te kiezen voor zelfstudie.

Wat kost de samenvatting Wft basis?

Wat kost de samenvatting Wft Basis?

De samenvatting Wft basis is momenteel nog geen 10 euro. De samenvatting bevat de volledige lesstof voor het examen Wft basis.

Koop de samenvatting Wft Basis Hier

Waar staat Wft Basis voor?

Wft basis staat voor 'Wet op het Financieel Toezicht Basis' en is bedoeld voor medewerkers binnen banken en verzekeraars die met cliënten/klanten in contact komen.

De regels voor Wft Basis, of liever gezegd in de Wet op het Financieel Toezicht. staat beschreven aan welke voorwaarden een bank of verzekeraar en de betreffende medewerkers dienen te voldoen. Als je de samenvatting Wft basis doorneemt kan het handig zijn om ook de wetgeving (globaal) door te nemen of ernaast te houden. Je vindt ook de relevante begrippen Wft basis in de Wft wetgeving. De wet is gestart in 2006 in verband met de bankencrisis en is nog steeds actueel. Vanzelfsprekend wordt de Wet op het Financieel Toezicht ook wel gewijzigd indien de wetgever (de overheid vanuit Den Haag) daar aanleiding toe ziet.

Wat je moet weten voor de Wft Basis?

Is de samenvatting Wft Basis handig?

De eindtermen Wft basis worden ontwikkeld door het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) en jaarlijks per 1 april geactualiseerd op de gewijzigde wetgevingen. Denk daarbij aan wetgeving die regelmatig wijzigt op gebied van belastingen, waaronder de relevante percentages zoals inkomstenbelastingen of loonheffingen. Binnen de Wft basis opleiding worden de onderwerpen globaal beschreven en dient een deskundige er kennis van te bezitten.

Samenvatting Wft Basis

Samenvatting Wft Basis Inhoudsopgave

De samenvatting Wft Basis bestaat uit 100 pagina's en in 29 hoofdstukken wordt de theorie beschreven.

 

  1. De Financiële sector 7

1.1 De financiële sector  8

1.2 De consument 9

2.1 Consumentenhuishouding  10

2.2 Productiehuishouding  10

2.3 Behoeften van de consument  11

2.4 Financiële zekerheid  12

2.5 Balans  13

2.6 Het levensloopmodel  14

2.7         Informatiebronnen voor consumenten  15

Samenlevingsvormen en overeenkomsten 16

3.1 Formele samenlevingsvormen  17

3.2 Informele samenlevingsvormen  18

3.3 Overeenkomsten  19

Belastingen 22

4.1 Inkomstenbelasting  23

4.3         Omzetbelasting  28

Erven en schenken 29

5.1 Verdeling zonder testament (wettelijk erfrecht) 30

5.2 Wettelijke verdeling  31

5.3 Mogelijkheden erfgenamen  31

5.4 Het testament  32

5.5 Erfbelasting  32

5.6 Schenkbelasting (Successiewet) 33

Consumptief krediet 34

6.1 Begrippen consumptief krediet  35

6.2 Soorten consumptief krediet  36

6.3 Aanbieders consumptief krediet  38

6.4 Aanvraag consumptief krediet  39

De eigen woning 42

7.1 Hypothecaire lening  43

7.2. Nationale Hypotheek Garantie (NHG) 43

7.3 Aflossingsvorm   44

7.4 Hypotheekrecht  45

7.5 Belastingen en eigen woning  47

Banken en betalingsverkeer 48

8.1 Transformatiefunctie  49

8.2 Bemiddelen en adviseren  49

8.3 Banken en betalingsverkeer  49

8.4 Eurobetalingsverkeer  51

Keuze betaalproducten 52

9.1 Betalen op locatie  53

9.2 Betalen op afstand  54

9.3 Veilig gebruik betaalproducten  55

9.4 Betaalrekening  56

Sparen 60

10.1 Waarom sparen?  61

10.2 Inkomsten en uitgaven  61

10.3 Spaarvormen  62

Beleggen 65

11.1 Soorten beleggingen  66

11.2 Direct of indirect beleggen  69

Bancaire risico’s 71

12.1 Risico’s banken  72

12.2 Vertrouwen in de bank  73

Verzekeren 74

13.1 Beperkingen overdracht risico’s  75

13.2 Uitsluiting van overdracht risico’s  75

13.3 Verplichte overdracht van risico’s  75

13.4 Risico verzekeraars  75

Verzekeringen en de wet 77

14.1 Schadeverzekeringen  78

14.2 Sommenverzekeringen  78

14.3 Persoonsverzekeringen  78

14.4 Partijen bij een verzekeringsovereenkomst  78

14.5 Aanvraag en acceptatie verzekeringen  79

14.6 Mededelingsplicht  80

14.7 Verzekeringspremie  81

Schade, verlenging en opzegging van de verzekeringsovereenkomst 83

15.1 Schade  84

15.2 Verzekerd bedrag  85

15.3 Verlengen of opzeggen  85

Bezitsverzekeringen voor particulieren 87

16.1 Woonhuisverzekeringen  88

16.2 Inboedelverzekering  88

16.3 Kostbaarhedenverzekering  88

Motorrijtuigenverzekering 89

Aansprakelijkheids- rechtsbijstandsverzekering voor particulieren 92

18.1 Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) 93

18.2 Rechtsbijstandsverzekering  93

Zorg- en ongevallenverzekeringen 94

19.1 Wet langdurige zorg (Wlz) 95

19.2 Zorgverzekeringswet (Zvw) 95

Verzekeringen voor bedrijven 97

20.1 Verzekering bedrijfsgebouwen  98

20.2 Verzekering inventaris, huurdersbelang en goederen  98

20.3 Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) 99

20.4 Beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV) 100

20.5 Bedrijfsrechtsbijstandsverzekering  100

Sociale verzekeringen 101

21.1 Sociale verzekeringen  102

21.2 Belang van sociale verzekeringen  102

Inkomensverzekeringen voor bedrijven 103

22.1 Werkloosheidswet (WW) 104

22.2 Ziektewet (ZW) 104

22.3 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) 104

Levensverzekeringen en werknemerspensioen 107

23.1 Partijen levensverzekering  108

23.2 Uitkeringsvormen  108

23.3 Acceptatie  108

23.4 Doelen levensverzekering  109

23.5 Productvormen  110

23.6 Werknemerspensioen  110

Pensioenfondsen en pensioenverzekeraars 112

24.1 Pensioenfondsen  113

24.2 Dekkingsgraad  114

24.3 Pensioenverzekeraars  114

Distributie financiële producten 115

25.1 Directe distributie  116

25.2 Indirecte distributie  116

25.3 Provisieverbod  117

25.4 Het dienstverleningsdocument (DVD) 118

Toezicht op de financiële sector 119

26.1 De Nederlandsche Bank (DNB) 120

26.2 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) 121

26.3 Vergunningsplicht  122

26.4 Aanbieden  123

26.5 Adviseren  124

Bescherming consument 125

27.1 AVG   126

27.2 Zorgplicht  127

27.3 Klachteninstanties  128

Preventie en bestrijding financiële criminaliteit 129

28.1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) 130

28.2 Ultimate benificial owner (UBO) 130

28.3 Meldplicht ongebruikelijke transacties  131

28.4 Fraudepreventie  131

Wft en financiële producten
De Financiële sector 7

1.1 De financiële sector  8

De consument 9

2.1 Consumentenhuishouding  10

2.2 Productiehuishouding  10

2.3 Behoeften van de consument  11

2.4 Financiële zekerheid  12

2.5 Balans  13

2.6 Het levensloopmodel  14

2.7         Informatiebronnen voor consumenten  15

Samenlevingsvormen en overeenkomsten 16

3.1 Formele samenlevingsvormen  17

3.2 Informele samenlevingsvormen  18

3.3 Overeenkomsten  19

Belastingen 22

4.1 Inkomstenbelasting  23

4.3         Omzetbelasting  28

Erven en schenken 29

5.1 Verdeling zonder testament (wettelijk erfrecht) 30

5.2 Wettelijke verdeling  31

5.3 Mogelijkheden erfgenamen  31

5.4 Het testament  32

5.5 Erfbelasting  32

5.6 Schenkbelasting (Successiewet) 33

Consumptief krediet 34

6.1 Begrippen consumptief krediet  35

6.2 Soorten consumptief krediet  36

6.3 Aanbieders consumptief krediet  38

6.4 Aanvraag consumptief krediet  39

De eigen woning 42

7.1 Hypothecaire lening  43

7.2. Nationale Hypotheek Garantie (NHG) 43

7.3 Aflossingsvorm   44

7.4 Hypotheekrecht  45

7.5 Belastingen en eigen woning  47

Banken en betalingsverkeer 48

8.1 Transformatiefunctie  49

8.2 Bemiddelen en adviseren  49

8.3 Banken en betalingsverkeer  49

8.4 Eurobetalingsverkeer  51

Keuze betaalproducten 52

9.1 Betalen op locatie  53

9.2 Betalen op afstand  54

9.3 Veilig gebruik betaalproducten  55

9.4 Betaalrekening  56

Sparen 60

10.1 Waarom sparen?  61

10.2 Inkomsten en uitgaven  61

10.3 Spaarvormen  62

Beleggen 65

11.1 Soorten beleggingen  66

11.2 Direct of indirect beleggen  69

Bancaire risico’s 71

12.1 Risico’s banken  72

12.2 Vertrouwen in de bank  73

Verzekeren 74

13.1 Beperkingen overdracht risico’s  75

13.2 Uitsluiting van overdracht risico’s  75

13.3 Verplichte overdracht van risico’s  75

13.4 Risico verzekeraars  75

Verzekeringen en de wet 77

14.1 Schadeverzekeringen  78

14.2 Sommenverzekeringen  78

14.3 Persoonsverzekeringen  78

14.4 Partijen bij een verzekeringsovereenkomst  78

14.5 Aanvraag en acceptatie verzekeringen  79

14.6 Mededelingsplicht  80

14.7 Verzekeringspremie  81

Schade, verlenging en opzegging van de verzekeringsovereenkomst 83

15.1 Schade  84

15.2 Verzekerd bedrag  85

15.3 Verlengen of opzeggen  85

Bezitsverzekeringen voor particulieren 87

16.1 Woonhuisverzekeringen  88

16.2 Inboedelverzekering  88

16.3 Kostbaarhedenverzekering  88

Motorrijtuigenverzekering 89

Aansprakelijkheids- rechtsbijstandsverzekering voor particulieren 92

18.1 Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) 93

18.2 Rechtsbijstandsverzekering  93

Zorg- en ongevallenverzekeringen 94

19.1 Wet langdurige zorg (Wlz) 95

19.2 Zorgverzekeringswet (Zvw) 95

Verzekeringen voor bedrijven 97

20.1 Verzekering bedrijfsgebouwen  98

20.2 Verzekering inventaris, huurdersbelang en goederen  98

20.3 Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven (AVB) 99

20.4 Beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV) 100

20.5 Bedrijfsrechtsbijstandsverzekering  100

Sociale verzekeringen 101

21.1 Sociale verzekeringen  102

21.2 Belang van sociale verzekeringen  102

Inkomensverzekeringen voor bedrijven 103

22.1 Werkloosheidswet (WW) 104

22.2 Ziektewet (ZW) 104

22.3 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) 104

Levensverzekeringen en werknemerspensioen 107

23.1 Partijen levensverzekering  108

23.2 Uitkeringsvormen  108

23.3 Acceptatie  108

23.4 Doelen levensverzekering  109

23.5 Productvormen  110

23.6 Werknemerspensioen  110

Pensioenfondsen en pensioenverzekeraars 112

24.1 Pensioenfondsen  113

24.2 Dekkingsgraad  114

24.3 Pensioenverzekeraars  114

Distributie financiële producten 115

25.1 Directe distributie  116

25.2 Indirecte distributie  116

25.3 Provisieverbod  117

25.4 Het dienstverleningsdocument (DVD) 118

Toezicht op de financiële sector 119

26.1 De Nederlandsche Bank (DNB) 120

26.2 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) 121

26.3 Vergunningsplicht  122

26.4 Aanbieden  123

26.5 Adviseren  124

Bescherming consument 125

27.1 AVG   126

27.2 Zorgplicht  127

27.3 Klachteninstanties  128

Preventie en bestrijding financiële criminaliteit 129

28.1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) 130

28.2 Ultimate benificial owner (UBO) 130

28.3 Meldplicht ongebruikelijke transacties  131

28.4 Fraudepreventie  131

Wft en financiële producten en het adviesproces 133

29.1 Financiële producten  134

29.2 Verzekeren en kredieten zonder vergunningen  134

29.3 Adviesproces  135

en het adviesproces 133

29.1 Financiële producten  134

29.2 Verzekeren en kredieten zonder vergunningen  134

29.3 Adviesproces  135

Voorbeeld hoofdstuk 2 samenvatting Wft Basis

Het gaat niet altijd goed met de economie. De economische kringloop is verstoord. Er kan meer vraag dan aanbod zijn, waardoor de prijzen stijgen. Of meer aanbod dan vraag, waardoor de prijzen dalen.

2.1 Consumentenhuishouding

De Nederlandse samenleving bestaat uit ongeveer 7,5 miljoen consumentenhuishoudingen (en dat neemt toe door de toename van mensen die vrijgezel zijn). Er zijn ongeveer 2,8 miljoen een persoonshuishoudingen en 4,7 miljoen meerpersoonshuishoudens (met of zonder kinderen). 

Cliënt - Met het begrip ‘cliënt’ bedoelen we iedere afnemer. Dit betreft zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon (uitoefening van een bedrijf).

Bij niet financiële instellingen spreekt men van een klant in plaats van een cliënt.

 2.2 Productiehuishouding

In Nederland zijn er 750.000 producten van bakkers, huisartsen etc. Vaak zijn deze productiehuishoudingen kleinschalig. Er is productie en verkoop die de basis vormen voor de productiehuishouding. Er moeten producten/diensten verkocht worden om de productiekosten te dekken en om winst te maken.

Economische kringloop = een financieel model van de samenleving, bestaande uit twee partijen:

  • Consument = de eindgebruiker van goederen of diensten. een niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent.
  • Producent/productiehuishouding = de maker van goederen of diensten.

Het besteden van inkomsten aan goederen of diensten noemen we consumeren.

We onderscheiden vier productiefactoren:

Productiefactor Vergoeding
Arbeid Loon
Kapitaal Rente
Grond Huur, pacht
Ondernemerschap Winst

Productiefactor is de arbeid door huishoudens. Er wordt loon betaald voor arbeid en rente en dividend voor de aanschaf van machines. De bedrijven leveren goederen en diensten aan de huishoudens. De huishoudens besteden hun loon aan deze goederen en diensten (consumptie).  Zoals je ziet is het een wisselwerking of onderlinge afhankelijkheid.

Economische groei: Er is sprake van een oververhitte economie als het aanbod de vraag niet aankan, waardoor de prijzen sneller stijgen dan verwacht.

Stagnatie: De economie groeit niet of nauwelijks. De bedrijven blijven met voorraden zitten en verlagen hun prijzen.

Recessie: Vervolgens besparen ze kosten en loonkosten. Er is sprake van een neerwaartse spiraal. De vraag neemt af waardoor de prijzen dalen. Als er twee kwartalen achter elkaar sprake is van een krimp, dan spreekt men van een recessie.

In de kredietcrisis leenden banken minder uit, waardoor de consumenten minder te besteden hadden.

Drie financiële behoeften die een verband hebben met de economische kringloop.

  • Ontvangen en doen van betalingen.
  • Bewaren van overschotten (=sparen).
  • Aanvullen van tekorten (=lenen).

 

Een bankrekening om salaris te ontvangen en betalingen voor aankopen te doen.

De kapitaalmarkt is er om spaarders en leners bij elkaar te brengen. De bank is een tussenpersoon.

De vierde financiële behoefte in de economische kringloop is:

  • Financiële zekerheid (=verzekeren).

2.3 Behoeften van de consument

Door de economische kringloop is er behoefte aan financiële producten:

  1. goed werkend betalingsverkeer
  2. betalingen en ontvangsten (overschotten en tekorten heffen elkaar op)
  3. onvoorziene omstandigheden opvangen (tijdelijke tekorten)

Consument – eindgebruiker van producten of diensten.

2.3.1 Sparen

Sparen is uitstellen van een aankoop en een overschot bewaren. De ontvangsten zijn hoger dan de uitgaven. Er ontstaat financiële zekerheid.

Er kan worden gespaard of belegd.

Chartaal geld: Munt en bankbiljetten

Toonbankbetalingen zijn betalingen aan een winkel of een bedrijf. Bijvoorbeeld: Chartaalgeld, pinbetaling, chipknip of creditcard.

Giraal geld: Geld op een betaal- of spaarrekening. Een overschot kan op een spaarrekening bewaard worden. Ook kan er een deposito worden afgesloten, waardoor het geld een bepaalde periode niet beschikbaar is. Een langere looptijd van een deposito is een hoger rentepercentage.

Bij sparen behoudt het geld over het algemeen zijn waarde.

Beleggingen

Een belegging in aandelen, grond, vastgoed, grondstoffen of goud is meestal voor de middellange of lange termijn. Om de waarde te gebruiken moet de belegging naar geld omgezet worden. Dit heet liquideren. Beleggen is risicovoller dan sparen. Er kan geld/waarde verloren gaan.

Ontsparen

Wanneer een consument een opgebouwd overschot besteedt, heet dat ontsparen.

Sparen en beleggen lijken op elkaar.

Sparen: Geld van een spaarrekening overboeken naar een lopende rekening.

Beleggen:  Waarde omzetten in geld en overmaken naar de lopende rekening.

Bij sparen kan het geld sneller omgezet worden in geld!

Aan vroegtijdig opnemen van deposito’s zijn vaak opnamekosten verbonden.

 2.3.2 Lenen

Een geldtekort met geld van een andere partij aanvullen, is lenen. Er is sprake van een tijdelijke financieringsbehoefte. Er kan een krediet opgenomen worden voor een auto, vakantie of voor andere grotere bestedingsdoelen.

2.4 Financiële zekerheid

Een ongeluk zit in een klein hoekje. Er bestaan risico’s in het leven waardoor schade kan ontstaan.

Een brand in een woning, veroorzaakt veel schade en resulteert in financiële schade. Met een verzekering kan deze schade betaald worden.

Schadeverzekering = Een verzekering voor een fysieke gebeurtenis. De verzekering herstelt de situatie, zoals deze voor de gebeurtenis is geweest.

Sommenverzekering = Er wordt een bedrag uitgekeerd als de gebeurtenis zich voordoet. Denk aan een levensverzekering. Zodra een bepaalde leeftijd is bereikt, wordt een bepaald bedrag uitgekeerd.

Of omgekeerd een overlijdensrisicoverzekering. Als iemand overlijdt voor een bepaalde datum dan wordt een bepaald bedrag uitgekeerd.

Hulpmiddelen bij financiële analyse

Sommige consumenten zien sparen als een doel. Aan het eind van het leven is er een kapitaal beschikbaar. Er bestaan hulpmiddelen om een kapitaal nuttig te besteden.

2.5 Balans

Een balans geeft de bezittingen en verplichtingen weer op een bepaald moment en is uitgedrukt in geld. Op deze wijze is er snel te zien of er sprake is van een overschot of van een tekort.

Er kan een streefbalans worden opgesteld. Dit is de balans nadat er bepaalde doelen zijn behaald. Het verschil tussen de balans en een streefbalans geeft aan wat een consument moet doen. Sparen, ontsparen, lenen of verzekeren.

Bezittingen = activa

Schulden = passiva

Als de bezittingen hoger zijn dan de schulden, dan is er sprake van persoonlijk vermogen.

De activa- en passivazijde moeten gelijk zijn!

2.5.1 Solvabiliteit

Als er sprake is van een positief persoonlijk vermogen, dan is een huishouding solvabel. Belangrijk is dat er uitgaven gedaan kunnen worden zonder dat het persoonlijk vermogen negatief wordt.

Als de verplichting hoger is dan de bezitting zijn, dan is er sprake van insolvabiliteit. Er is dan sprake van een boekhoudkundig faillissement.

Voorbeeld:

Een consument koopt een woning van € 200.000. De consument leent hiervoor € 200.000. Er zijn geen verdere bezittingen of verplichtingen.

De woning daalt in waarde naar € 190.000. De schuld van € 200.000 is er nog. Er is nu een negatief persoonlijk vermogen van € 10.000 (190.000 -/- 200.000). Er is nog geen probleem. Er ontstaat pas een probleem als de consument de woning verkoopt (voor € 190.000). Hij kan de lening dan niet volledig terugbetalen.

2.5.2 Liquiditeit

Als een consument € 1.000 op de bankrekening heeft staan en een televisie wil kopen van € 500 dan kan dit. Er is voldoende liquiditeit (geldmiddelen of kunnen voldoen aan kortlopende verplichtingen). Door een blikseminslag gaat de wasmachine kapot. De schade is € 600 en er is geen verzekering afgesloten. Nadat de televisie is gekocht is er niet voldoende saldo op de bankrekening (het tekort is € 100). Er is onvoldoende liquiditeit.

De twee belangrijkste graadmeters van de balans zijn de solvabiliteit en liquiditeit. Beide zijn belangrijk. Solvabiliteit is op de langere termijn en liquiditeit is op korte termijn aan de betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Kan iemand op lange termijn aan de betalingsverplichting voldoen (solvabel) maar op korte termijn de rekening niet betalen, dan kan dit een groot probleem opleveren.

2.5.3 Kasstroomoverzicht

Een kasstroomoverzicht laat de inkomsten en uitgaven zien. Het laat een tekort of overschot zien. Een kasstroomoverzicht laat een bepaald moment zien met inkomsten, zoals loon, rente, dividend et cetera of uitgaven, zoals woonlasten, verzekeringen, energie etc.

Zowel de structurele kosten als de incidentele kosten (bijvoorbeeld kapotgaan van een apparaat). Je kunt met een kasstroomoverzicht ook een prognose maken voor de komende periode. Heb je een tekort of overschot? Hoe vang je dit op? Heb je gespaard?

Handig is om voor een periode van 12 maanden een kasstroomoverzicht op te stellen. Per maand is daardoor inzichtelijk wat er aan geld binnenkomt en wat er uitgaat.

 

Voorbeeld kasstromen maand januari

Er is sprake van een tekort van € 60 in de maand januari. Dit betekent dat er in de voorgaande periode een overschot beschikbaar was of er moet geld geleend worden (rood staan) om het tekort in de maand januari tijdelijk op te vangen.

 

2.6 Het levensloopmodel

Een consument doorloopt een aantal levensfases. Een adviseur houdt grofweg de volgende levensfases aan:

startupfase, expansiefase, rijpheidsfase en teruggangsfase.

  1. De startup fase. In de startup fase verlaat iemand het ouderlijk huis.

- vermogen: weinig vermogen

- kasgeld: vaak tekort aan geld

- behoefte: lening voor studie of nieuwe woning

  1. De expansiefase. Snelle ontwikkeling van loopbaan, huwelijk, geboorte van een kind, grotere woning.

- vermogen: weinig vermogen

- kasgeld: vaak tekort aan geld

- behoefte: lening voor studie of nieuwe woning

 

  1. De rijpheidsfase. De top van de carrière is bereikt. Oudere kinderen gaan uit huis en het inkomen groeit minder snel.

- vermogen: redelijk veel vermogen

- kasgeld: vaak een overschot aan geld

- behoefte: vreemd vermogen is afgelost (hypotheek)

 

  1. De teruggangsfase. In de teruggangsfase loopt de loopbaan ten einde en stopt. Door pensionering daalt het inkomen.

- vermogen: neemt af door levensonderhoud.

- kasgeld: veel kasgeld maar wordt minder door afname inkomen.

- behoefte: beperkt, na overlijden gaat vermogen over naar erfgenamen.

 

Verstorende factoren

Er zijn vier factoren die het levensfasemodel vaak verstoren.

  1. 30 procent van de mensen scheiden in hun leven. De rijpheidsfase wordt niet bereikt of onderbroken.
  2. Geen kinderen, ongeveer 20 procent van de huishoudens.
  3. 1 – 2 procent raakt jaarlijks arbeidsongeschikt.

Binnen 40 jaar eindigt de loopbaan in 40 - 80 procent van de dienstverbanden vroegtijdig, daardoor ontstaat er een vervroegde teruggangsfase.

  1. Overlijden door een ongeval of ziekte.

2.7     Informatiebronnen voor consumenten

Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud)

Deze organisatie informeert en adviseert consumenten over budgetteren, schulden en financiën in de breedste zin van het woord.

Consumentenbond

De consumentenbond komt op voor de belangen van de consument. Dit draagt bij aan een betere keuze door de consument. Er zijn ongeveer 500.00 huishoudens lid van de consumentenbond.

Autoriteit financiële markten (AFM)

De AFM is een zelfstandige overheidsinstelling, die toezicht houdt op de financiële sector. Dit betekent dat er gedragstoezicht is op de aanbieders en adviseurs van financiële producten en op de bemiddelaars en mogelijk andere partijen die betrokken zijn bij financiële producten. Denk ook aan accountants. De AFM valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën.

Het doel van de AFM is het bevorderen van een ordelijke en transparante markt en bescherming van de consument.

 

 

Samenvatting Wft Basis

Dit was een voorbeeld hoofdstuk van de samenvatting Wft Basis. Download zelf de samenvatting Wft basis om je goed voor te bereiden op het examen Wft Basis.